DT News - Netherlands - “Die taakherschikking komt er echt wel” – deel 1

Search Dental Tribune

“Die taakherschikking komt er echt wel” – deel 1

Manon van Splunter-Schneider: "Het werk als voorzitter is nog leuker dan ik had gedacht." (foto: Ben Adriaanse)
Ben Adriaanse

Ben Adriaanse

di. 9 mei 2017

Bewaar

Een rustige inwerkperiode? Vergeet het maar. Toen Manon van Splunter-Schneider in april 2016 voorzitter werd van NVM-mondhygiënisten, belandde zij direct in een giftige politieke arena. De discussie over taakherschikking barstte los, en ook in het Kennisinstituut Mondzorg werd de rol van de mondhygiënist betwist. Een jaar na haar aantreden maakt Van Splunter-Schneider in gesprek met Dental Tribune de balans op. Vandaag deel 1: de NVM en het beroep van mondhygiënist.

NVM-mondhygiënisten huurde tot afgelopen maand een deel van het KNMT-pand, maar heeft vanaf begin mei een zelfstandig kantoor in Utrecht Papendorp. Nemen de mondhygiënisten hun groeiende zelfstandigheid zo serieus? “Zeker!” beaamt Van Splunter-Schneider lachend. “Onze nieuwe locatie is een stuk inspirerender, maar het is goed dat we in de buurt van de KNMT blijven (die ook naar Papendorp is verhuisd, red.). Interactie blijft cruciaal voor ons, zeker gezien de politieke soap waarin we nu zitten, maar vooral door de verschillende dossiers waar we samen aan werken.”
Zittend tussen de verhuisdozen komen we snel ter zake, want er is veel te bespreken in de mondzorg. Zeker als het om de positie van de mondhygiënist gaat.

Hoe stond NVM-mondhygiënisten ervoor toen u voorzitter werd?
Onze beroepsvereniging was en is een rijdende trein waar links en rechts wat aanscherpingen te doen zijn. Aan onze basisprincipes heb ik weinig hoeven veranderen. Ik ben erg trots op het verenigingsgevoel binnen NVM-mondhygiënisten. Onze achterban is erg gedreven en voelt zich betrokken bij wat we als vereniging doen. Dat zie je ook terug in de inzet van de pakweg honderd Kaderleden.

Wat heeft u aan moeten scherpen?
De communicatie met leden kon anno 2017 echt wel beter. Daar hebben we inmiddels een slag in geslagen: we profileren ons op sociale media en informeren de leden nu intensiever, om te laten zien wat we doen en waar we staan. Ook buiten onze eigen beroepsgroep. Verder zou ik de professionaliseringsslag van NVM-mondhygiënisten graag voortzetten, met bijvoorbeeld een gepaste beloningsstructuur voor het bestuur en het mogelijk ook aantrekken van niet-mondhygiënisten als bestuursleden.

Is het in deze roerige tijden wel leuk om voorzitter te zijn?
Het is nog leuker dan ik had gedacht. Het politieke ‘spel’ vind ik interessant, maar soms ook erg complex, omdat je te maken hebt met allerlei belangen en ego’s. Toen ik ooit begon als bestuurslid, dacht ik de wereld wel even te gaan verbeteren. Zo werkt het dus zeker niet (lacht, red.). Erg belangrijk is dat we vorig jaar met een public affairs-adviseur in zee zijn gegaan, Loubna Boufrach. Zij heeft ons wegwijs gemaakt in hoe je in Den Haag deuren open krijgt en doelen bereikt. Het is belangrijk om door de manier waarop politiek werkt niet gefrustreerd te raken, maar je gesterkt te voelen om je nog beter voor te bereiden en te volharden in wat je doet.

En in politiek moddergooien verzeild te raken?
We blijven bewust weg van dat moddergooien en willen dus geen vieze handen maken. Soms hoor je dingen die zo vals en oneerlijk zijn dat je op je handen moet zitten om niet te gaan reageren. Iedereen behartigt zijn eigen belangen, dus ik probeer de verwijten niet als persoonlijk te zien en daarom kan ik er vaak de schouders over ophalen. Zou dat niet lukken, dan is dit werk erg slecht voor je bloeddruk.
Toch moeten we als NVM-mondhygiënisten af en toe in actie komen. Zo was er de petitie ‘blijf af van mijn tandarts’ waarin twee dossiers op één hoop werden gegooid en heel boud werden verwoord. Taakherschikking werd min of meer teruggebracht tot de irrelevante vraag: wilt u dat uw tandarts blijft? De petitie ging viraal naar consumenten toe, en toen hebben we voor ons doen wel in scherpe bewoordingen gereageerd om te laten blijken dat wat daar werd beweerd, echt niet klopte.

In een recent interview gaf u aan dat het enorm veel tijd en inspanning vraagt om de ‘strijd’ in het taakherschikkingsdossier te voeren. Waar haalt u uw drijfveer vandaan om tegen de klippen op door te gaan?
Het geeft veel energie dat we steeds stapjes vooruit zetten. De discussie over taakherschikking loopt al meer dan twintig jaar, en het is geweldig dat we er nu zo dichtbij zijn, omdat ik er oprecht van overtuigd ben dat taakherschikking goed is voor de mondzorg. Maar er zijn grenzen, ook ik heb een gezin. Ik word soms na middernacht nog geappt, en dat gaat me wel erg ver. Tenzij het goed nieuws is (lacht).

 

Het beroep mondhygiënist

De mondhygiënist is dé preventiespecialist, aldus Van Splunter-Schneider. Tegelijkertijd constateert de NVM-voorzitter dat de opmars van een preventieve mondzorg sneller zou kunnen gaan. We praten verder over wat de mondhygiënist aan de mondzorg kan bijdragen.

Welke karaktereigenschappen horen bij een goede mondhygiënist?
Een goede mondhygiënist is zorgzaam en empathisch, houdt overzicht, legt verbanden en moet technisch vaardig zijn. Het is in sterke mate een sociaal beroep. Ik heb me weleens afgevraagd: wat staat er op mijn deur, psycholoog of mondhygiënist?

Welke rol spelen mondhygiënisten tegenwoordig binnen de mondzorg?
Een ontzettend belangrijke rol. Zorgbreed zie je een toenemende aandacht voor preventie, wat ook nodig is omdat het voorkomen van ziekten verhindert dat de curatieve zorg te duur wordt. De mondhygiënist is binnen de mondzorg dé preventiespecialist. De opleiding mondzorgkunde is daar sterk op gericht. Daarnaast is in de opleiding aandacht voor het maken van röntgenfoto’s, anesthesie en het behandelen van primaire caviteiten. Die zelfstandige handelingen zijn ter ondersteuning van de preventieve rol, niet om ons weg te laten drijven van waar we goed in zijn. Ik word dan ook moe van de discussie dat primaire caviteiten behandelen onder curatie valt en de mondhygiënist te ver van zijn werk komt te staan. Bij de behandeling van primaire caviteiten (boren/vullen, beslijpen om beter schoon te houden met applicatie van fluoride) zal de mondhygiënist altijd een traject starten om een nieuwe leasie te voorkomen. Deze discussie hebben we nooit gehad over de behandeling van parodontitis. Mondhygiënisten worden minimaal invasief opgeleid en grijpen dus alleen in als ze met deze handelingen grotere schade kunnen voorkomen.

Toch gaat het volgens velen niet snel genoeg met de omslag naar preventie, ook in de mondzorg niet. Wat houdt de ontwikkeling tegen?
Van oudsher hebben we een mondzorg die repareert, wat ook een economische motief lijkt te hebben. En een belangrijke vraag is wat ‘preventie’ nu werkelijk is. Je hebt zorgverleners die informatie en instructies geven, én je hebt zorgverleners die patiënten meenemen in een proces om het gedrag te veranderen. Juist dat tweede niveau zie ik als preventie en dé taak van de mondhygiënist.

Waar bevindt zich volgens u de voornaamste rem op preventie? Bij de politiek, of bij tandartsen? Of ook bij mondhygiënisten zelf?
Bij tandartsen moet nog steeds weerstand overwonnen worden, maar de bal ligt eerst bij de politiek om gunstiger randvoorwaarden te creëren. Vervolgens moeten alle beroepsgroepen aan de cultuurverandering wennen en elkaar daarin vinden. Wat mondhygiënisten betreft heb ik misschien een klein kritiekpuntje. Veel collega’s hebben voor hun plekje gevochten, maar we worden opgeleid om vrij ondersteunend te zijn binnen het team. Het is belangrijk dat onze beroepsgroep voor ons vak gaat staan, tijd en ruimte voor preventie inricht en zich soms wat minder schikt naar de wensen van de praktijk. Daarin zouden we als mondhygiënisten weleens weerbaarder kunnen zijn, hoewel ik genoeg collega’s heb gesproken die dat uitstekend voor elkaar hebben gekregen.

Zou het opleiden van meer mondhygiënisten preventie in een stroomversnelling kunnen brengen?
Zeker. Er moet ook beter tussen tandartsen en mondhygiënisten worden samengewerkt en worden afgestemd, beide kanten op. Een oplossing is in elk geval niet dat de mondhygiënist het werk van de tandarts gaat overnemen, zoals in sommige angstbeelden wordt geschetst. Dat is helemaal niet de inzet. Er is genoeg werk voor iedereen, dus de broodnijd en domeindiscussie vind ik eigenlijk vreemd. Het gaat erom dat we effectiever van elkaars competenties gebruikmaken.

In een recent interview met Dental Tribune stelde James Huddleston Slater sr. – al dan niet gekscherend – dat de mondzorg “meer heeft aan een goede mondhygiënist dan aan een goede tandarts.”
Check. Net zoals de diëtist belangrijk is om patiënten bij de cardioloog weg te houden. Uiteindelijk zijn de tandarts en mondhygiënist beide nodig, maar als we het erover eens zijn dat preventie het vertrekpunt van mondzorg is, kan ik die opmerking serieus onderschrijven. Met tegelijkertijd alle respect en waardering voor het goede en belangrijke werk dat tandartsen doen.

In het Kennisinstituut Mondzorg (KiMo) heeft NVM-mondhygiënisten uiteindelijk alleen een ‘bijzonder lidmaatschap’ gekregen, zonder stemrecht bij de richtlijnontwikkeling. Neemt u hier genoegen mee?
Binnen het bijzonder lidmaatschap hebben mondhygiënisten stemrecht bij richtlijnen die ons deskundigheidsgebied raken. Het is een gemiste kans dat we vanaf het begin geen ‘gewoon’ lid zijn en het is helaas tekenend voor de domeindiscussie waarin we zitten. Het zou vreemd zijn als wij als beroepsgroep worden buitengesloten bij een richtlijn over preventie, net zoals wij ons niet met een richtlijn voor endodontologie zullen bemoeien. Ik verwacht dat het KiMo zich zodanig ontwikkelt dat het echt een onafhankelijk richtlijninstituut wordt, met een volwaardige plek voor mondhygiënisten en tandprothetici. Tot dusver was dit het hoogst haalbare. Het zou de mondzorg sieren als we gaan samenwerken op meerdere vlakken en de politieke discussie buiten de ontwikkeling van richtlijnen houden.

Heeft u er, net als de Commissie Linschoten destijds, een voorkeur voor dat tandartsen en mondhygiënisten onder één dak werken?
Dat is een heel prettige setting om samen te werken: alle zorg op één locatie, je kunt makkelijk afstemmen en het is vertrouwd voor de patiënt. Maar het is niet de enige mogelijkheid. Er zijn helaas voorbeelden van maatschappen waar doden vallen omdat er onderling niet gecommuniceerd wordt. Een gemeenschappelijk dak is dus niet zaligmakend en kan ook virtueel zijn. Het gaat erom dat je elkaar informeert, je verantwoordelijk en betrokken voelt, hoe groot of klein de afstand ook is. Daar komt bij dat het op het platteland nu eenmaal niet haalbaar is om grote, allesomvattende mondzorgpraktijken neer te zetten. Ook daar is zorg nodig.

Meer lezen? Klik op onderstaande link voor deel 2 van het interview, waarin Van Splunter-Schneider ingaat op het gevoelige dossier ‘taakherschikking’.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

advertisement
advertisement