DT News - Netherlands - Dierproeven binnen de tandheelkunde: zielig of essentieel?

Search Dental Tribune

Dierproeven binnen de tandheelkunde: zielig of essentieel?

Albinoratten in het Centraal Dierenlaboratorium (CDL) Nijmegen.
Imelda van de Wardt

Imelda van de Wardt

di. 14 mei 2019

Bewaar

UTRECHT – Dierproeven in de medische wereld staan steeds meer ter discussie. Niet alleen het welzijn van proefdieren, maar ook de generaliseerbaarheid naar de mens blijft een lastig vraagstuk. Met het oog op internationale regelgeving kunnen onderzoekers niet om dierproeven heen bij het ontwikkelen van materialen, hulpmiddelen en medicijnen. Echter, 85% van de dierproeven gericht op het ontwikkelen van nieuwe medicijnen blijkt niet representatief voor de effecten op de mens. Dat blijkt uit systematische reviews, onder andere uitgevoerd door SYRCLE. Hoe dragen dierproeven bij aan de vooruitgang binnen de tandheelkunde? Dental Tribune deed navraag en zocht het voor u uit.

De Universiteit van Göteborg ligt onder vuur naar aanleiding van een tandheelkundig onderzoek naar het effect van implantaten op ontstekingen en botafbraak. Bij zes labradors werd onlangs een derde van de elementen geëxtraheerd en vervangen door implantaten, waarna onderzoekers het weefsel en bloed van de dieren konden bestuderen. Ondanks een petitie die door ruim 80.000 mensen werd ondertekend, zijn de honden ingeslapen om het Zweedse onderzoek te volbrengen.

Het is niet de eerste keer dat een dierproef tot commotie leidt. Volgens Merel Ritskes-Hoitinga, hoogleraar Evidence-Based Proefdierkunde aan het Radboudumc, zijn dierproeven altijd al onderdeel van maatschappelijk debat geweest. “De gevoelens van mensen worden aangesproken wanneer bijvoorbeeld de aaibaarheidsfactor van een dier in het geding komt.” Sinds 2013 zijn dierproeven voor cosmetische doeleinden in Nederland verboden. 35% van alle dierproeven in Nederland is noodzakelijk om te voldoen aan overheidseisen. Dit om te onderzoeken of nieuwe voedingsmiddelen en medicijnen al dan niet schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid. Ook vanuit internationaal oogpunt zijn dierproeven nauwelijks te vermijden. “Voordat je een nieuw hulpmiddel aan de patiënt mag aanbieden, moet het een CE-markering of een Investigational Medicinal Device Dossier (IMDD) hebben, waarin onder andere beschreven wordt waar het materiaal uit bestaat en welke proefdierstudies er gedaan zijn,” vertelt John Jansen, hoogleraar Biomaterialen en experimentele implantologie en experimentele parodontologie aan het Radboudumc.

Dierproeven: de cijfers
Jaarlijks worden er wereldwijd ongeveer 115 miljoen dierproeven gedaan. Een dierproef wordt gedefinieerd als het gebruik van een dier voor wetenschappelijke doeleinden, waarbij een zekere mate van ongerief te verwachten is. Als het verwachte ongerief gelijk of meer is dan het inbrengen van een naald, dan telt het als een dierproef voor de wet.

De laatste officiële cijfers over dierproeven in Nederland dateren uit ‘Zo doende 2017’, gepubliceerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. In 2017 werden 530.568 dierproeven in Nederland geregistreerd. Dat zijn er 80.694 meer dan het jaar daarvoor. Het is mogelijk om een proefdier te laten deelnemen aan meerdere onderzoeken. Hierdoor ligt het werkelijke aantal proefdieren lager dan het aantal verrichte dierproeven. In 2017 zijn bij 11.138 procedures dieren hergebruikt. De meeste dierproeven werden uitgevoerd voor de doelen ‘fundamenteel wetenschappelijk onderzoek (41,7%), ‘toegepast en omzettingsgericht onderzoek’ (26,7%) en ‘krachtens wetgeving vereiste toxiciteits- en veiligheidstesten’ (25,6%). Muizen en ratten blijken de meest gebruikte dieren, met respectievelijk 205.993 en 91.537. Voor tandheelkundig onderzoek wordt voornamelijk gebruik gemaakt van muizen, ratten, konijnen, honden en geiten.
In totaal zijn er 96.838 dieren doodgegaan of ‘geofferd’ nadat ze alleen gebruikt zijn om te fokken. Daarnaast zijn 351.414 dieren doodgegaan of geëuthanaseerd vóór gebruik in fok of een dierproef. Kortom, het totale aantal geofferde dieren, zonder dat ze zijn gebruikt in een dierproef, is 448.252. Dit is een stijging van 1,7% ten opzichte van 2016. Ook blijkt dat 427.230 (89,5%) van de dieren tijdens of in het kader van de proef zijn geëuthanaseerd. Bij 50.248 (10,5%) van de dierproeven blijven de dieren na afloop leven. “Je moet bij proefdieronderzoeken altijd blijven denken aan het welzijn van de dieren. Wij doen onderzoek naar de ontwikkeling van implantaten. Omdat er weefselonderzoek gedaan moet worden, offeren wij een proefdier altijd op. Je kunt proefdieren ook niet eeuwig huisvesten,” aldus hoogleraar John Jansen.

Van groot naar klein
Jansen, die sinds de jaren 80 dierproeven gericht op de tandheelkunde doet, beschrijft dat elk onderzoek met een literatuurstudie begint. Wanneer er genoeg gegevens beschikbaar zijn, volgt de celkweek. “Als er al veel data beschikbaar zijn, is proefdieronderzoek wellicht niet nodig.” Wanneer de gewenste data ontbreken en de resultaten van een celkweek hoopgevend zijn, worden dierproeven gedaan. Dit verzoek moet wel eerst goedgekeurd zijn door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Deze commissie verleent alleen vergunningen als er geen andere onderzoeksmethoden zijn om de wetenschappelijke vraag te beantwoorden en als het nut en de noodzaak van het onderzoek voldoende opwegen tegen het ongerief voor het dier. In 2016 heeft de CCD geen aanvragen afgewezen, in 2017 zijn er 9 geweigerd. Volgens de CCD zijn de aanvragen completer geworden en verschaffen zij de juiste informatie.

“Wij zien een verschuiving van grote proefdieren, zoals geiten en honden, naar kleine,” vertelt Jansen. “Kleine dieren dragen bij aan kennis over biologische reacties. Grote proefdieren zijn een laatste stap in het bewijs dat het ook bij hen op dezelfde wijze werkt.” Het verschil tussen kleine en grote proefdieren verklaart Jansen aan de hand van fysiologie en het wondgenezingsproces. “De wondgenezing verloopt bij een klein proefdier sneller. Wanneer een muis of rat een poot breekt, geneest dit vanzelf. Bij een konijn wordt dit al moeilijker. De poot van een schaap, geit of hond moet gespalkt worden, aangezien deze niet uit zichzelf geneest. Bij de mens verloopt het wondgenezingsproces ook langzamer.”

Details over proefdiergebruik genegeerd
Een dierproef moet goed doordacht zijn en nieuwe, relevante kennis opleveren. “Het is altijd mogelijk dat een proef niet het juiste resultaat geeft, maar ik heb het zelf nog niet meegemaakt,” vertelt Jansen. “Sommige nieuwe materialen zijn een wijziging van bestaande materialen die al op de markt zijn en waar veel gegevens van bekend zijn. Dat maakt het risico op mislukking kleiner.”

Hoe is het mogelijk dat regelgeving vereist dat er dierproeven gedaan worden, terwijl SYRCLE aan de hand van systematische reviews stelt dat 85% van de proeven gericht op het ontwikkelen van nieuwe medicijnen, niet representatief blijkt voor de effecten op de mens? Aan de hand van systematische reviews, het analyseren van bestaande onderzoeken, bekijkt Ritskes-Hoitinga de keuze van het diermodel. “Er wordt regelmatig gewezen naar knaagdieren als het ideale diermodel, omdat het relatief snel en goedkoop is. Wij hebben ontdekt dat knaagdieren bijvoorbeeld voor kraakbeendegeneratie in gewrichten binnen de orthopedie helemaal niet geschikt zijn. Ze geven wel een snel en goed resultaat en dus een mooie publicatie, maar deze resultaten blijken voor de mens niet relevant.” Zo kan het zijn dat opgewekte ziektebeelden niet lijken op het proces bij de mens. Over de kwaliteit van publicaties rond dierproeven is Ritskes-Hoitinga kritisch. “Veel details over handelingen met proefdieren komen in wetenschappelijke publicaties niet aan de orde. Belangrijke tijdschriften, waaronder Nature en Science, publiceren deze onderzoeken zonder de essentiële details.” Ritskes-Hoitinga wijt dit aan de rankings waar onderzoekers deel van uitmaken. “Als individuele onderzoeker moet je veel publiceren en het liefst in tijdschriften met een hoge impact. Aan de hand van deze publicaties worden universiteiten in rankings geplaatst. Wanneer je als onderzoeker meer tijd gaat besteden aan het opschrijven van alle details, neemt je kans om in gewaardeerde tijdschriften te komen, niet toe.” Ritskes-Hoitinga pleit voor het afdwingen van het opnemen van deze details in publicaties, om de kwaliteit van onderzoeken te verbeteren.

Wetenschappelijk onderzoek, en dus ook een dierproef vereist twee basisprincipes: blinderen, zodat je niet weet welk dier in welke groep zit, en randomiseren, waarbij dieren willekeurig verdeeld worden over groepen. “In het onderwijs komen deze principes niet duidelijk aan bod en zijn veel onderzoekers zich er onvoldoende bewust van,” stelt Ritskes-Hoitinga. Hierdoor komt de objectiviteit van een onderzoek in het geding.

Organoids
De Rijksoverheid streeft ernaar dat Nederland in 2025 voorloper wordt in de internationale transitie door te kiezen voor proefdiervrije innovatie. Voor toxicologisch onderzoek zijn inmiddels al stappen gezet om deze transitie vorm te geven en te versnellen. Dit geldt ook voor de tandheelkunde. “Dierproeven geven niet altijd het antwoord dat je nodig hebt,” stelt hoogleraar Huid- en slijmvliesregeneratie aan Amsterdam UMC en ACTA Sue Gibbs. “Een muis heeft een ander immuunsysteem dan een mens. Ik doe zelf geen dierproevenonderzoek, maar ik vergelijk en correleer reeds gepubliceerde dierproefexperimenten met menselijke modellen en ik zie dat er voor toxicologisch onderzoek eigenlijk een menselijk immuunsysteem nodig is.” Volgens Gibbs is het maken van organoids, mini-organismen gekweekt uit stamcellen, in opkomst als alternatief op dierproeven. Bij haar onderzoek naar allergieën voor dentale implantaten maakt zij gebruik van deze organoids. “Wij hebben een tandvleesmodel ontwikkeld, waarbij zachte weefsels van tandvlees ontstaan door middel van cellen. Door hier implantaatmateriaal aan toe te voegen, kunnen we onderzoeken of het materiaal toxische stoffen afgeeft.”

Een model is eenmalig te gebruiken en wordt ontwikkeld voor een bepaalde vraag. “Wij kunnen veel verschillende cellen in een model inbrengen. Wel is het belangrijk om het niet complexer te maken dan nodig,” stelt Gibbs. “Als je wilt weten of een bepaald stofje een immuuncel activeert, heb je een model nodig met een immuuncel erin. Maar als je wilt weten wat de rol van speeksel is op een bepaald stofje, dan heb je die immuuncel misschien helemaal niet nodig.” De transitie naar dierproefvrije onderzoeken vindt Gibbs een goede ontwikkeling. Waarschijnlijk biedt digitalisering nog meer opties om wetenschappelijk tandheelkundig onderzoek te doen. “Wij gaan uitzoeken of het mogelijk is om de botconstructie onder de gekweekte gingiva te 3D-printen. Als dat werkt, heb je een geavanceerder implantaatmodel dat gebruikt kan worden om het aantal dierproeven te verminderen.”

1/2N 2Q 4P
Jansen is sceptisch over deze manier van onderzoeken. “Het is niet gevalideerd en gekalibreerd. Celniveau is niet hetzelfde als orgaanniveau. In het menselijk lichaam zit een afweerreactie. Die afweerreactie kun je nog niet nabootsen in dit soort celkweken. Je creëert dus geen reële of natuurlijke situatie.” Ritskes-Hoitinga werpt tegen dat hier oplossingen voor zijn. “Er is op dit moment veel aandacht voor in silico, het genereren van data in computerbestanden. Op die manier kun je aan de hand van berekeningen voorspellen wat er in de mens gaat gebeuren.”

Ritskes-Hoitinga ziet heil in dierproefvrije onderzoeken. “Een mondiale halvering van het aantal proefdieren (1/2N), een verdubbeling van de kwaliteit (2Q) en een verviervoudiging van de vertaalbaarheid voor de patiënt (4P) zijn de komende jaren absoluut haalbaar.” Om dit te bereiken zijn de drie V’s van belang: Vervanging van dierproeven, Verfijning van het welzijn en Verminderen van het aantal dierproeven. “Deze drie principes moeten meer gestalte geven aan het wetenschappelijk denken.” Om het aantal proefdieren te beperken, wordt een dier zo nu en dan voor meerdere experimenten hergebruikt. “Soms wordt er alleen bloed afgenomen voor een bepaalde tijd en is het dier daarna niet meer nodig. Als je het proefdier dan in een ander experiment kan opnemen, waardoor ze meerdere doelen hebben zonder dat het welzijn van het dier in het gedrang komt, zorgt dit voor vermindering,” stelt Jansen. Volgens Ritskes-Hoitinga komen in dit geval twee V’s in conflict. “Je vermindert het aantal dierproeven, maar je verhoogt mogelijk het ongerief voor het individuele dier. Dat moet je wel tegen elkaar afwegen.”

Nieuwe inzichten
Vermindering zou volgens Ritskes-Hoitinga bereikt kunnen worden door meer systematische reviews uit te voeren. “Systematische reviews laten zien wat de hiaten in kennis zijn. Ze geven inzicht in de kwaliteit van eerdere publicaties en hoe vertaalbaar dierproeven zijn naar de situatie bij de mens.” Vaak tonen individuele dierstudies geen significante verschillen. Door in een meta-analyse verschillende onderzoeken te combineren, komen er meer dieren in een groep en kan er vanuit statistisch oogpunt scherper getoetst worden.

Ook binnen de tandheelkunde hebben systematische reviews tot nieuwe inzichten geleid. “In een onderzoek werden de effecten van de behandeling van peri-implantitis in mens- en dierstudies vergeleken. Opvallend was dat hoe langer de onderzoeken duurden, hoe meer de resultaten tussen mens en dier verschilden. Je ziet dat er vaak kortdurende studies worden gedaan en dat de langetermijneffecten niet worden getest. Daar kan dus juist het verschil optreden.”

Zielig of essentieel?
Ritskes-Hoitinga ziet in de samenleving twee groepen: “Mensen die het zielig vinden voor de dieren en mensen die het belangrijk vinden voor de gezondheid van de mens. Ik denk dat onze methode een middenweg kan zijn. Je kunt weg uit de emoties en analyseren welke bewijzen er zijn. Het zorgt voor een betere dialoog.”

Of Nederland in 2025 voorloper is in de transitie naar dierproefvrije onderzoeken, gaat de tijd leren. Met de stijging van het aantal dierproeven in het achterhoofd is deze doelstelling misschien te optimistisch. “De regelgeving vraagt dat er dierproeven gedaan worden. Als je naar proefdiervrij onderzoek wilt streven, moet je de regelgeving aanpassen. Maar daar zie ik nog geen beweging in,” besluit Jansen.

 

Aanvullende statistieken/bronnen

Door wie aangevraagd? 2015 2016
Universiteiten 117 189
Farmaceutische bedrijven 12 17
Voedingsmiddelen industrie 4 9
Andere kennisinstituten 26 52
Contract Research Organisaties 37 20

(bron: Jaarverslag CCD 2016)

 

Aanvragen projectvergunning 2016 2017
Aanvragen 330 534*
Teruggetrokken 0 1
Vergund 287** 431
Beoordeling achteraf 50 60
Afgewezen 0 9
Meldingen 80 179
Wijzigingsverzoeken 12 38

* 168 vergunningen zijn wel in 2017 aangevraagd, maar het besluit over het al dan niet vergunnen daarvan wordt in 2018 genomen.
** 43 vergunningen zijn wel in 2016 aangevraagd, maar het besluit over het al dan niet vergunnen daarvan wordt in 2017 genomen.


(bron: Jaarverslag CCD 2016)

 

Stappen systematische reviews

  1. Formuleer de onderzoeksvraag
  2. Zoek naar al het bestaande bewijs
  3. Selecteer relevante onderzoeken
  4. Specificeer karakteristieken (diersoort, geslacht, etc.)
  5. Beschrijf de kwaliteit van onderzoeken
  6. Voer een data- en meta-analyse uit

    (bron: SYRCLE)

Labels:
To post a reply please login or register
advertisement
advertisement