DT News - Netherlands - Europees overleg over betere infectiepreventie

Search Dental Tribune

Europees overleg over betere infectiepreventie

Ben Adriaanse

Ben Adriaanse

wo. 11 april 2012

Bewaar

AMSTERDAM - In 2009 richtten een aantal microbiologen de Association for European Safety & Infection Control in Dentistry (AESIC) op. AESIC organiseerde samen met ACTA op 6 maart een bijeenkomst in Amsterdam, met als titel Harmonising dental infection prevention guidelines in Europe. Hier werden stappen gezet in de richting van een werkgroep die de richtlijnen voor infectiepreventie in Europa kritisch onder de loep neemt en een voorstel tot harmonisatie zal doen. Aanwezig waren experts, veelal academici, afkomstig uit heel Europa. Ook vertegenwoordigers van fabrikanten en enkele praktiserende tandartsen behoorden tot de in totaal 25 bezoekers. Met hun aanwezigheid gaven zij aan zich verbonden te voelen met de missie van AESIC: het delen van kennis en inzichten, om te komen tot een optimale infectiepreventie in tandartspraktijken in heel Europa.  Dental Tribune Netherlands sprak na afloop van de meeting met dr. Hans de Soet, microbioloog/infectiepreventiespecialist bij ACTA, die als dagvoorzitter het thema introduceerde.  

 Dr. De Soet, hoe kijkt u terug op de bijeenkomst in Amsterdam?

Het was een succesvolle meeting. Tijdens een bijeenkomst van de Europese Orale Microbiologen vorig jaar bleek dat er veel behoefte is aan harmonisatie op het gebied van hygiëne en infectiepreventie. De richtlijnen bleken flink uiteen te lopen: soms zijn het wetten, soms zijn het regels, en ook de handhaving ervan verschilt nogal.

Behalve een lezing over de situatie in Nederland waren er ook lezingen over Ierland, Duitsland, Zweden en Schotland. Vielen u dingen op tijdens deze lezingen?

Fundamentele verschillen zijn er in elk geval niet. Specifiek heb je bijvoorbeeld tandartsen die vinden dat je, op basis van de geldende wetgeving en de gebruiksvoorschriften van de fabrikant, handschoenen in de praktijk kunt hergebruiken. Over dat soort details zie je dat landen hier en daar afwijken, maar de grote lijn is overal hetzelfde.
In Scandinavië moet elke tandarts een dossier opbouwen op basis van tien ‘regels’. Voor elke regel is er dan een map, zoals voor ‘validatie van apparatuur’. Die oplossing klinkt praktisch en logisch. Voor de landen in het Verenigd Koninkrijk, waaronder Schotland, is het lastig dat elke lokale afdeling ‘het wiel zelf wil uitvinden’, doordat de situatie zogenaamd per regio anders is. Politieke overwegingen zitten hier de efficiency in de weg. Juist daarom is het zo belangrijk dat wij als academici bij elkaar gaan zitten: wij houden ons niet met politiek bezig en dienen alleen de wetenschap.

In Nederland is veel aandacht voor de strengheid van de richtlijnen infectiepreventie. Hoe verhouden deze zich eigenlijk tot de rest van Europa?

Als je over de grenzen kijkt, valt als eerste op dat onze WIP-richtlijnen goed ‘doortimmerd’ zijn: ze zijn uitgebreid, helder en realistisch. Sommige tandartsen vinden onze richtlijnen ‘te streng’, maar als je het vergelijkt met andere landen, dan valt dat best mee. Je hebt bijvoorbeeld ook landen waar de tandarts elk jaar een rapport moet schrijven waarin de eigen situatie op het gebied van patiëntveiligheid in kaart wordt gebracht. Dat rapport wordt dan publiekelijk beschikbaar, zodat patiënten kunnen zien wat hun tandarts op het gebied van infectiepreventie heeft ondernomen.
Waar Nederland zich ook door onderscheidt, is dat de richtlijnen onafhankelijk zijn opgesteld. Dat is niet in alle landen volledig het geval en daarbij kun je natuurlijk vraagtekens zetten.

Richtlijnen zijn maar één kant van de medaille. Ook de handhaving ervan is cruciaal. Vindt de inspectie in andere landen op een vergelijkbare manier plaats als bij ons?

De situatie in Nederland wordt mede positief gewaardeerd doordat er een goed werkend controleorgaan is van de overheid, in de vorm van de IGZ. Ook in bijvoorbeeld Engeland vindt een goede inspectie plaats, maar in de meeste andere landen is deze veel minder goed georganiseerd. In veel gevallen moeten patiënten zelf protest aantekenen voordat actie wordt ondernomen.

Doel van de bijeenkomst was het tot stand brengen van een werkgroep op Europees niveau. Wat gaat deze werkgroep doen?

Het gaat deze werkgroep niet in de eerste plaats om het opstellen van Europese richtlijnen. Wij zijn vooral geïnteresseerd in elkaars gedachten over patiëntveiligheid binnen de tandheelkunde. Met de werkgroep willen we kennis samenbrengen, door te profiteren van wat in andere landen wordt gesignaleerd en bereikt. Deze kennis proberen we naar een academisch niveau te tillen, zodat we onderzoek kunnen doen op basis van gegevens uit heel Europa. Het gaat ons er niet primair om de regelgeving aan te passen, maar om infectiepreventie in universitaire onderzoeksprogramma’s de plaats te geven die het verdient.
Als de hele stand van zaken rond infectiepreventie in beeld is gebracht, kunnen we kijken of het mogelijk is richtlijnen op te stellen die voor heel Europa gelden. Aangezien de problematiek in alle landen min of meer hetzelfde is, zou het vreemd zijn als de richtlijnen afwijken als je de grens passeert.

Krijgt infectiepreventie in de opleidingen tandheelkunde voldoende aandacht?

Nee, veel te weinig. Dit geldt voor alle Europese landen. Studenten krijgen van alles en nog wat mee over tandheelkundige behandelingen, maar de kennis bij studenten én docenten over infectiepreventie blijft minimaal. ACTA heeft een onderzoeksgroep waarin het vakgebied microbiologie wordt onderzocht en onderwezen. Maar ook binnen ACTA gaan de budgetten voor onderwijs omlaag. Op de andere universiteiten is de situatie niet beter, omdat zij geen eigen afdeling microbiologie hebben met infectiepreventie als speerpunt. In het curriculum gaat de meeste aandacht uit naar de uitvoering van tandheelkundige handelingen. Infectiepreventie is kortom een ondergeschoven kindje, terwijl een slechte hygiëne absoluut risico’s oplevert.

Als experts het hierover eens zijn, waarom leggen de opleidingen dan geen zwaarder accent op infectiepreventie?

Het probleem is dat de bewijsvoering soms lastig is, ook op Europees niveau. Men verschuilt zich achter uitspraken als “het gaat zo weinig mis.” Dat is misschien relatief zo, maar elk geval is er één te veel. In de Lancet verscheen een casus over een 82-jarige patiënt in Italië die overleed door legionellabesmetting in een tandartspraktijk. In Nederland is dat nog niet gebeurd, maar bij slecht beleid kun je daarop wachten. Verder hebben opleidingen te maken met lagere onderwijsbudgetten en moeten er keuzes worden gemaakt. Helaas staat microbiologie redelijk onderaan op de prioriteitenlijst van tandartsen.
AESIC beperkt zich trouwens niet tot infectiepreventie alleen. Wij bespreken ook de mogelijkheden voor als het mis is gegaan. Er wordt dan vaak naar antibiotica gegrepen, maar dat is niet altijd wenselijk. Ook over het handelen ná een infectie moeten behandelaars iets geleerd hebben.

U gaf al aan dat de infectiepreventie in Nederland relatief goed georganiseerd is. Zou dit betekenen dat andere landen meer profijt van een Europese werkgroep kunnen hebben dan wij?

Ook voor ons valt er heel wat te verbeteren. De richtlijnen voor infectiepreventie zijn nu sterk gebaseerd op de medische wereld, wat betekent dat sommige voorschriften aan de strenge kant zijn. Omdat bewijsvoering ontbreekt over de risico’s op legionella, MRSA of verwante problemen in de tandheelkunde, is het moeilijk te bepalen waar en hoe we de regelgeving moeten aanpassen. Strenger of soepeler? Daarvoor zijn meer empirische gegevens nodig. Zo hebben wij in de medische wereld wel gegevens over MRSA, maar in de tandheelkunde niet. We kunnen wachten tot het een keer misgaat, óf meer samenwerken met Europese groepen waar MRSA een groter probleem vormt, ook binnen de tandheelkunde.

AESIC is in 2010 haar activiteiten gestart. Wat heeft deze organisatie al bereikt?

Anderhalf jaar is te kort om concrete resultaten te boeken. Maar het is al een mooie prestatie dat de academische en commerciële wereld bij elkaar zijn gebracht. Dat is cruciaal: we kunnen nog zoveel onderzoek doen, maar het zijn de fabrikanten die met de gewenste apparaten en middelen moeten komen. AESIC wil anticiperen op de nieuwe ontwikkelingen en kan zo tijdig fabrikanten een bepaalde richting in ‘duwen’. Je ziet bijvoorbeeld dat er momenteel weinig tandartsstoelen zijn die een automatisch spoelsysteem voor de leidingen hebben. Stel dat zo’n systeem in de toekomst verplicht wordt gesteld, dan moeten fabrikanten daar al ver van tevoren rekening mee kunnen houden.

Dentale fabrikanten hopen wellicht op zeer strenge richtlijnen voor infectiepreventie, zodat mondzorgprofessionals grote investeringen moeten doen.

Een aantal bedrijven denkt misschien zo, maar de bedrijven die met AESIC samenwerken, nemen een heel verantwoordelijke positie in. Ook zij hebben hart voor de tandheelkunde en willen zich inzetten voor een optimale infectiepreventie. Daarom hechten wij veel belang aan de inbreng van commerciële partijen. Bovendien moeten bijeenkomsten als deze toch ergens door bekostigd worden en ook daarom zijn deze bedrijven belangrijk voor ons.

Zijn tijdens de bijeenkomst belangrijke stappen gezet naar een Europese werkgroep?

We hebben geïnventariseerd wat de belangrijkste overeenkomsten en verschillen zijn tussen de richtlijnen in Europese landen. Daar kwam meteen een praktisch probleem naar voren: Nederland heeft de richtlijnen als enige in het Engels laten vertalen. De andere landen hebben hun richtlijnen alleen in de eigen taal en hebben deze daarnaast vaak verdeeld over verschillende rapporten, richtlijnen en regels. We hebben nu besloten één set richtlijnen als uitgangspunt te nemen en aan die van andere landen te spiegelen. Dit soort onderzoek kan bijvoorbeeld door studenten worden gedaan.
Een ander belangrijk plan is om een onderwijscurriculum te ontwikkelen, zodat helder is wat in Europa de minimale normen zijn voor de kennis over infectiepreventie bij mondzorgprofessionals. Verder gaan we kijken naar manieren waarop we subsidies kunnen krijgen voor het doen van gezamenlijk onderzoek binnen ons aandachtsgebied, zodat we sterker academisch bewijs kunnen verzamelen.

Zal Nederland ook bij volgende AESIC-meetings vertegenwoordigd zijn?

We hebben besloten eens per jaar bij elkaar te komen. Het zou kunnen dat dit volgend jaar weer in Amsterdam zal zijn, door de centrale ligging. In dat geval doen wij automatisch weer mee. Zelf was ik bij deze bijeenkomst sterk betrokken, omdat wij één van de initiatiefnemers waren bij de Europese workshop voor orale microbiologie vorig jaar. Hierbij moet ik ook mijn collega Wilma Morsen noemen, die een grote rol heeft gespeeld in de organisatie. Maar ook als de meeting in het buitenland plaatsvindt, zal Nederland zeker van de partij zijn.

 

To post a reply please login or register
advertisement
advertisement