DT News - Netherlands - Implantaatmarkt overspoeld door copycats

Search Dental Tribune

Implantaatmarkt overspoeld door copycats

Ben Adriaanse

Ben Adriaanse

wo. 12 december 2012

Bewaar

Nu bijna iedereen de gevolgen van de recessie voelt, is het niet vreemd dat ook op de implantaatmarkt prijsbewust wordt gehandeld. Vertrouwde marktleiders krijgen tegenwoordig te maken met scherp geprijsde concurrentie uit soms onverwachte hoek. Tot de nieuwe aanbieders behoren respectabele leveranciers, maar ook zogenaamde copycats met producten die vaak onbetrouwbaar zijn in kwaliteit en nauwkeurigheid. Bovendien weten veel tandartsen niet dat het combineren van verschillende merken in één behandeling juridische risico’s oplevert. Dental Tribune vroeg enkele deskundigen om orde aan te brengen in de chaos van materiaalopties. “Je moet je keuzes altijd aan je patiënt kunnen verantwoorden.”  

Lange tijd kende de markt voor implantaatmaterialen vertrouwde marktleiders als Straumann, Astra Tech en Nobel Biocare en een paar andere gevestigde merken. Daarnaast waren er een aantal kleine leveranciers, die soms even snel van de markt verdwenen als ze verschenen waren. De laatste jaren is het aanbod echter razendsnel gestegen: er zijn momenteel zo’n 250 aanbieders van implantaatmaterialen die buiten hun eigen regio opereren. Wie zijn al die nieuwe bedrijven?

 

COPYCAT

Jaco de Ruiter, algemeen directeur van Thommen Medical Benelux (distributeur van het Zwitserse Thommen, een fabrikant van orale implantaatsystemen en toebehoren) en voorheen general manager bij Straumann, houdt de markt voor implantaten goed in de gaten. Hij ziet een aantal gevestigde spelers, maar ook een aantal partijen waar hij vraagtekens bij zet. “Bij Thommen staat innovatie van en gedegen klinisch onderzoek naar het eigen product centraal, dat in ons geval al vele jaren bestaat en steeds verder geperfectioneerd is. Veel van de nieuwe leveranciers hebben hun businessmodel echter gebaseerd op het namaken van bestaande modellen en de claim dat hun materiaal volledig compatibel is met het origineel.” Dat lijkt geen probleem als die materialen ook daadwerkelijk identiek zijn. Maar dat is vaak niet het geval, aldus De Ruiter. “Ik heb zogenaamd compatibele materialen bekeken die in de verste verte niet op het origineel leken. Het kan zijn dat de implantaat-abutmentverbinding overeenkomt, maar over de verdere prestaties van zo’n geheel is weinig te zeggen.”

Ook prof. dr. Marco Cune constateert een opkomst van copycats. “Zij kopiëren de materialen, oppervlakken en abutments van bedrijven met een lange historie van ontwikkeling en onderzoek op implantaatgebied. De vraag is: in hoeverre laat een goed doordacht product zich kopiëren? Je kunt moeilijk vaststellen hoe exact die kopie daadwerkelijk is,” waarschuwt de hoogleraar aan het UMC Groningen.

Volgens De Ruiter is het een cruciale tekortkoming bij de meeste leveranciers van ‘kopieën’ dat zij hun producten niet kunnen onderbouwen met wetenschappelijk onderzoek. Vaak wordt volstaan met een verwijzing naar literatuur waarin het originele product wordt getest. “Mag je dan zomaar dezelfde eigenschappen en kenmerken aan je kopie toekennen?” vraagt de Ruiter zich af. “Of moet je erkennen dat dit unieke (!) product met wetenschappelijk onderzoek zijn effectiviteit moet aantonen?” Zo kan een iets anders afgewerkte schroef de prestaties van de constructie aanzienlijk beïnvloeden. Cune: “Je kunt in elk geval niet zeggen ‘mijn systeem lijkt erg op dat van de één, mijn oppervlaktestructuur lijkt op dat van de ander, de connectie tussen mijn implantaat en mijn opbouw op weer een ander merk, dus alles bij elkaar heb ik een superimplantaat’. Je zult moeten aantonen dat het systeem als geheel bij een patiënt deugdelijk kan functioneren. Als je een product hebt gebruikt waarvan de kwaliteit niet gegarandeerd bleek, dan heb je als tandarts iets uit te leggen.”

Het enige (kleine) onderzoek waarin een vergelijking is gemaakt tussen implantaatklonen en het origineel, is dat van Yunghoon Yoo (2010). Hieruit bleek dat in de zogenaamde ‘klonen’ van een Straumann-implantaat significante verschillen waarneembaar waren in ontwerp en faalpercentage, met alle mogelijke gevolgen van dien.

 

PRIJSVECHTEN

De kosten van het reguliere traject waarin het product ontwikkeld, klinisch getest en gevalideerd wordt, worden doorberekend in de prijs van het product. Mede daarom kunnen ‘copycats’ hun waar voor scherpe(re) prijzen aanbieden. De besparingen kunnen echter ook op andere posten worden gedaan. “Er kan op de grondstoffen worden bespaard, maar ook op de nauwkeurigheid, de hygiëne en de nacontrole,” legt De Ruiter uit. Cune wijst erop dat de implantologie anno 2012 een concurrerende markt is, waarbij de tandarts volledige keuzevrijheid heeft in de materialen die hij gebruikt. “Als je moet concurreren, ben je geneigd te denken: het kan wel een tikje goedkoper. Zo gaat het bijvoorbeeld in de bouw: het kan ook wel met een wat dunner schroefje. Maar de vraag is wanneer je de grens van het verantwoorde hebt opgezocht.”

De Ruiter deelt deze zorgen. “Als niet is onderzocht welke consequenties de besparingen hebben voor de prestaties voor het product, heb je als tandarts geen idee wat je je patiënt aandoet. Het lijkt geregeld voor te komen dat tandartsen setjes implantaten van een goedkoop merk uitproberen om te kijken of het bevalt. Treden er veel complicaties op, dan stopt hij er gewoon weer mee. Je hebt het hier echter niet over een blok hout, maar over de mond van een levende patiënt. Je zou haast kunnen zeggen dat de mens hier als proefdier wordt gebruikt.”

Volgens De Ruiter komt het bij een minder nauwkeurig en hygiënisch geproduceerd implantaat vaker voor dat er geen osseointegratie plaatsvindt, waardoor de constructie faalt. “Hier zijn geen harde bewijzen voor, maar je hoort vanuit het veld dat dit soort mislukkingen bij gerenommeerde systemen, waaronder het Thommen-implantaatsysteem, minder vaak voorkomt.” Als een implantaat dat stadium doorstaat, volgt het prothetische gedeelte. “Dan blijkt de nauwkeurigheid vaak onvoldoende: de ene keer past het net, de andere keer is het iets te groot, en dan weer te klein,” aldus De Ruiter. “Maar de grootste bedreiging vormt peri-implantitis. Bij ontstekingsreacties krijgt de patiënt vaak de zwarte piet, maar behalve een slechte mondhygiëne kan ook de samenstelling van het implantaatmateriaal de oorzaak zijn.”

 

KNUTSELEN IN DE MOND

Een ander gevolg van de wildgroei aan leveranciers, waarvan een deel schermt met ‘compatibele’ producten, is dat tandartsen wellicht geneigd zijn om materialen van verschillende fabrikanten te gaan combineren. Het is Cune niet geheel duidelijk of dit in de praktijk ook veel gebeurt, maar hij is er niet enthousiast over. “Je doet dan afbreuk aan de biomechanica van een systeem waar de fabrikant al jaren nauwkeurig naar kijkt,” waarschuwt hij. “Er worden momenteel in de praktijk en het tandtechnisch laboratorium flinke stappen gezet in de zin van ‘zo zou het ook wel kunnen’. Dat lijkt me niet verstandig.” Volgens Cune wordt de keuze van wat nog werkbaar is te vaak op goed geluk en op basis van gezond verstand gemaakt.

Behalve deze risico’s kleven er ook juridische consequenties aan een dergelijke werkwijze vast. Medical directive 93/42 suggereert dat de tandarts in zo’n geval juridisch gezien ‘fabrikant’ wordt en dus als enige aansprakelijk is als er iets misgaat. Omdat dit bij velen niet bekend is, heeft De Ruiter de NVOI en andere partijen ertoe opgeroepen om de beroepsgroep hierover te informeren. “Het is verleidelijk als één of andere nieuwe aanbieder zegt: ‘Kijk, ik heb dezelfde opbouwtjes als die van topmerk X, maar dan veel goedkoper.’ Maar de tandarts moet zich realiseren dat hij ver buiten de wet treedt als hij voor allerlei onderdelen van een implantaatconstructie rond shopt en daarmee gaat knutselen in de mond van de patiënt. De patiënt verliest daardoor uiteindelijk alle aanspraak op wereldwijde garantie,” aldus De Ruiter.

 

KIEZEN

Er is kortom een overweldigend aanbod aan implantaatmaterialen op de markt. Duur en goedkoop, origineel en ‘compatibel’, uit Europese landen en daarbuiten. Waarop moet de mondzorgprofessional die zijn patiënten doelmatige zorg wil bieden nu zijn keuze baseren? “Je zou bijvoorbeeld kunnen nagaan of er van een product klinische vijfjaarsresultaten beschikbaar zijn,” oppert Cune. “Dat is toch het minimale wat je zou mogen verwachten. Typ op Pubmed de naam van het implantaat in combinatie met de term ‘implant’ en je ziet het zo. Onderzoek en ervaring zijn cruciaal bij het nemen van een verantwoorde koopbeslissing.”

De Ruiter adviseert om niet te kijken wat ‘een implantaat kost’, maar in plaats daarvan naar alle materialen die je nodig hebt om een bepaalde indicatie te behandelen. “Bij sommige fabrikanten betaal je misschien minder voor een implantaat, maar wel veel voor het schroefje, afdrukkapje enzovoort. Daar moet je als tandarts rekening mee houden, want je zult moeten doorwerken met producten van dezelfde aanbieder.”

Eduard Verschuuren is algemeen directeur bij MegaGen Benelux. De Zuid-Koreaanse fabrikant MegaGen is een relatief nieuwe speler op de Europese implantaatmarkt en biedt onder meer het short and wide body-systeem Rescue Implant en het Anyridge-implantaatsysteem aan. Verschuuren vindt dat het aan de zorgaanbieder is om te kiezen wat voor product hij wil gebruiken. “Dubieuze prijsvechters zijn waarschijnlijk geen goede keuze, maar het duurste implantaat, waarvan de meerwaarde onduidelijk is ten opzichte van een zogenaamd B-merk, is dat waarschijnlijk ook niet.”

 

TOEKOMST

Sinds 2009 is de omzet van implantaten teruggelopen, blijkt uit een recent rapport van de Millennium Research Group over de situatie in de VS. Volgens het rapport heeft de crisis ertoe geleid dat dure tandheelkundige behandelingen – waaronder implantaten – minder in trek zijn en dat pas rond 2016 weer een flinke toename van de vraag te verwachten is. In de tussentijd zullen er waarschijnlijk weer veel aanbieders komen en gaan. De Ruiter: “Ik ken geen bedrijven die een langdurig bestaan hebben gehad door het namaken van producten. Op den duur moet je toch investeren in productontwikkeling, waardoor de prijs naar die van de concurrentie toe groeit.”

Over de hele breedte van de markt zullen de prijzen van implantaten dalen, denkt Verschuuren. “Ik voorzie een trend waarin zorgverzekeraars meer zullen verlangen voor eenzelfde prijs, zodat behandelaars verantwoorde keuzes moeten maken die goed bij de wensen van hun verzekerden passen. Bovendien wil de patiënt steeds minder betalen en zullen nieuwe technieken de productiekosten beïnvloeden. Met een iets voordeliger implantaatsysteem blijft er meer ruimte over voor het optimaliseren van het behandelconcept. Dit komt alleen maar ten goede van de kwaliteit, omdat er dan minder gezocht hoeft te worden naar besparingen en andere concessies.”

Ook Cune denkt dat de kostprijs van implantaten gaat zakken, zeker als blijkt dat goedkopere implantaten (bijna) even goed functioneren. Verder vermoedt hij dat er steeds meer allianties zullen ontstaan tussen implantaatbedrijven en bedrijven die op hun systemen onder licentie superstructuren gaan frezen. “Die lopen nu tegen allerlei patenten aan: ze mogen niet de originele binnenkant van het implantaat frezen, maar alleen iets wat erop lijkt. Ik vermoed dat hier in toenemende mate afspraken over zullen komen.”

 

In de papieren editie van Dental Tribune, die verschijnt op 18 december, is de volledige versie van deze reportage te vinden. Hierin leest u onder meer over het groeiende aanbod van implantaten uit niet-westerse economieën en de rol van zorgverzekeraars in deze kwestie.

 

To post a reply please login or register
advertisement
advertisement