DT News - Netherlands - “De tandarts moet een grotere medische en regisserende rol gaan spelen”

Search Dental Tribune

“De tandarts moet een grotere medische en regisserende rol gaan spelen”

Prof. dr. Hugo de Bruyn
Reinier van de Vrie

Reinier van de Vrie

ma. 7 maart 2022

Bewaar

Vorig jaar bestond de Nijmeegse opleiding Tandheelkunde aan het Radboudumc zestig jaar. Met een vertraging van een jaar wordt dat in mei gevierd met een driedaags lustrum waar het thema verbinden centraal staat. Verbinden met andere opleidingen, het werkveld, de politiek en met de medische wereld. Deze onderwerpen komen ter sprake in het interview dat Dental Tribune had met prof. dr. Hugo de Bruyn, die sinds 2017 hoogleraar ‘tandheelkunde in bijzonder parodontologie’ en hoofd van de afdeling tandheelkunde van het Radboudumc te Nijmegen is.

Bent u er blij mee om het zestigjarig bestaan van de universitaire tandheelkunde in Nijmegen te vieren?
Daar ben ik blij mee omdat het de kans geeft om terug te blikken en om vooruit te kijken. Het is een moment om na te denken hoe we de komende zestig jaar gaan invliegen en wat onze stip op de horizon wordt. We hopen ons jubileumfeest, dat door corona een jaar is uitgesteld, in mei veilig te kunnen vieren.

Wat zijn de belangrijke ontwikkelingen van de afgelopen zestig jaar?
In de jaren zestig zijn we begonnen als een universitaire opleiding in Zuidoost-Nederland. De locatie van een universiteit is heel belangrijk om een bepaald gebied te bestrijken met tandartsen. Afgestudeerden blijven namelijk vaak rond een universiteit hangen. De universiteit vervult dus een belangrijke sociale functie. We hebben in Nijmegen belangrijke hoogleraren gehad die een impact op de tandheelkunde in Nederland en ver daarbuiten hebben gehad. Ik ga die niet allemaal opnoemen, maar namen als Klaus König, Heinz Renggli, Arnd Käyser, Warner Kalk, Frans van der Linden en onze eerste vrouwelijke hoogleraar Anne Marie Kuijpers-Jagtman staan beslist nog bij onze alumni op het netvlies. Rob Burgersdijk heeft veel bijgedragen aan richtlijnontwikkeling en onderwijsvernieuwing. En niet te vergeten Fons Plasschaert die als eerste tandarts ook rector-magnificus werd van de Katholieke Universiteit Nijmegen, nu de Radboud Universiteit. De laatste jaren heeft John Janssen zich met name ingezet op basiswetenschappelijk onderzoek rond biomaterialen. En nog meer recent onze emeriti Nico Creugers met orale functieleer en Gert Meijer die kaakchirurgie sterker verankerd heeft in de tandheelkunde.
We zetten nu zwaar in op restauratieve tandheelkunde met de nieuwe leerstoel van Bas Loomans. Kwaliteit van zorg en de gezondheids-economische kant van de tandheelkunde valt onder Stefan Listl, en cariologie, de preventieve tandheelkunde en endodontologie vallen onder professor Marie-Charlotte Huysmans. Recent kreeg ook Jan Schols de leerstoel orthodontie, de parodontologie/implantologie neem ikzelf voor mijn rekening, en Sander Leeuwenburg is top op het vlak van biomaterialen en weefselregeneratie. Zo proberen we de belangrijke gebieden van de tandheelkunde af te dekken en te vernieuwen. Wat verder belangrijk is, is dat we nu onderdeel zijn van het Radboudumc. Daardoor krijgen we meer aansluiting bij het medische veld. Dat is een goede evolutie.

De afdeling tandheelkunde van het Radboudumc in Nijmegen

Krijgt preventie, toch een heel belangrijk aspect in de tandheelkunde, genoeg aandacht in dit rijtje?
Ik denk dat we daar voldoende op inzetten. Professor Huysmans heeft als belangrijk onderdeel in haar leerstoel de preventieve tandheelkunde. Ook door de inrichting van ons onderwijs proberen we studenten niet alleen op het restauratieve vlak te oriënteren maar heel breed te leren kijken. In ons masteronderwijs – en dat is redelijk uniek – brengen we studenten van verschillende competentieniveaus en ook studenten Mondzorgkunde bij elkaar. In dat onderwijs wordt veel aandacht besteed aan welke keuzes we hebben bij dentale problemen. De kernvraag is daarbij steeds hoe we minimaal invasief het meeste comfort aan onze patiënten bieden. In dat minimaal invasieve zitten preventie en zinnige zorg als belangrijk uitgangspunt verankerd. De mondhygiënist is de laatste zestig jaar een steeds grotere rol gaan spelen bij preventieve mondzorg. Er heeft ook een verdere taakdelegatie naar de mondhygiënist en (preventie)assistent plaatsgevonden. De tandarts is meer en meer een regisseur van de tandheelkundige zorg geworden die zijn medewerkers in de taken betrekt en stuurt vanuit het brede klinische en academische perspectief. Daarom leiden we nu veel meer multidisciplinair op. Ons postacademisch programma willen we ook veel meer zo in gaan richten; het is nu nog wat te veel georiënteerd op het klinisch handelen vanuit een bepaalde discipline. We willen het ‘levenslang leren’ van de tandarts faciliteren. De insteek is hoe de tandarts kan omgaan met de complexe problematiek die hij in zijn praktijk tegenkomt. Een hoofd van de tandheelkundige kliniek moet overzicht hebben over het hele spectrum en moet dat kunnen organiseren in zijn praktijk. Daar kan hij natuurlijk mensen met deelexpertises bij inschakelen, maar de uitdaging wordt daarbij als generalist het brede overzicht van ons vak te behouden. Het risico van verzuiling en doorgedreven differentiatie moeten we ook in het kader van waardegedreven zorg vermijden. Om als praktijk te overleven in de toekomst heb je deze brede visie nodig. Dat willen wij versterken met een toekomstige nieuwe postinitiële masteropleiding voor complexe mondzorg. De meer ambachtelijke handvaardigheden leert de tandarts met ervaring heus wel. En natuurlijk blijven we daar ook nog deelcursussen voor aanbieden.

Wat was de spannendste periode in het bestaan van de Nijmeegse opleiding?
Dat was in 1987 het besluit tot sluiting van de tandheelkundige faculteit in Groningen, waar ik toen zelf promoveerde. Nijmegen kon open blijven. Onderwijsminister Wim Deetman (CDA), die van protestants-christelijke signatuur is, heeft toen – naar verluidt om politieke redenen – in het voordeel van Nijmegen gekozen. Nijmegen heeft toen tijdelijk een grote instroom van Groningse studenten moeten verwerken. Dat was alle hens aan dek. Achteraf gezien heeft dit tandheelkundig Nederland opgeschud en bleek het niet echt een goede beslissing. Na een aantal jaren kreeg Groningen gelukkig een herstart. Ook daar heeft Nijmegen indirect via Warner Kalk en Marie-Charlotte Huysmans aan bijgedragen.

Worden er nu betere tandartsen opgeleid dan een aantal decennia geleden?
De kern van het verschil is dat de tandarts nu meer medisch denkt en een regisserende rol heeft. In de beginjaren was er veel aandacht voor prothesewerk omdat er een enorme zorgachterstand was. Preventie, dat in de jaren zestig en zeventig is gestart, heeft ertoe geleid dat er een verschuiving in zorg heeft plaatsgevonden. De rol van mondhygiënisten is op dit gebied sterk toegenomen, terwijl de tandarts dus meer regisseert.
De ontwikkelingen in de maatschappij dwingen ons sowieso om het onderwijsprogramma de komende jaren aan te passen. We moeten niet denken dat cariës of parodontitis uitgebannen is. We krijgen buitenlandse instroom met andere zorgproblemen op tandheelkundig vlak dan we in onze maatschappij dagelijks zien. Door preventie en goede zorg zou de behoefte aan uitneembare protheses ook moeten dalen. Nu zetten wij nog op heel veel in, maar we zullen keuzes moeten maken, samen met de twee andere tandheelkundige opleidingen. Je wilt niet drie verschillende tandartsen opleiden. Elke universiteit mag een eigen ‘couleur locale’ hebben, maar het competentielevel moet vergelijkbaar zijn.

Het thema van het jubileumcongres op 19 en 20 mei is verbinden. Wat houdt dat in?
Dit thema geeft de multidisciplinariteit aan waarmee we naar de tandheelkundige zorg kijken. Je verbindt deelexpertises met elkaar, je werkt niet in hokjes. In ons lustrum-congres van 20 mei gaan de sprekers in duo’s de verbinding met de praktijk zoeken. Er komt een breed scala aan onderwerpen aan bod, van ‘pijn van niet-endodontische oorsprong’, ‘synergie tussen orthodontie en kaakchirurgie’, ‘implantaten in de gerodontologie’ tot aan ‘artificial intelligence in de restauratieve tandheelkunde’. We kijken terug in de tijd, staan kort stil bij het heden en richten de blik op de toekomst van ons prachtige vak!
Verbinden betekent ook de faculteiten samenbrengen. Op donderdag 19 mei komen de stafleden uit de drie opleidingen samen om na te gaan hoe concreet samengewerkt kan worden. Onze intentie is om effectief mensen en kennis uit te wisselen, zodat we het onderwijs op hoog niveau kunnen houden, ook als we zelf geen hoogleraar hebben voor een deelgebied. Dit werkt nu al met de komst van professor in de gerodontologie Anita Visser uit Groningen, die twee dagen per week ondersteuning biedt en haar expertise met ons deelt. Onze intentie is ook samen te werken met Amsterdam om elkaar te helpen op die gebieden waar weinig tot geen topstaf beschikbaar is. Zo laten we aan de politiek zien dat we alles doen wat in onze mogelijkheden ligt om kwalitatief hoogwaardig onderwijs mogelijk te houden. Maar ergens is er een grens en ook het landelijk beleid moet beseffen dat tandheelkunde ondersteund moet worden. Meer middelen horen daar bij.

Is het dan denkbaar dat bepaalde onderdelen niet meer op masterniveau worden gegeven?
Nee, we leveren een volwaardig diploma dat aan de Europese normen is getoetst. Daar kunnen en willen we niet van afwijken.

Hoe kan de tandarts meer verbinding krijgen met de medische wereld?
De mond is geen apart doosje, maar duidelijk gerelateerd aan het hele lichaam. Het bloed stroomt overal. Wat in de mond stroomt, zit even later in je tenen. Ik denk dat de tandarts in de toekomst meer zal gaan inzetten op medisch handelen of denken. De tandartsen zien ongeveer 80% van de bevolking halfjaarlijks in de praktijk, terwijl men niet elk half jaar bij de huisarts komt. Daar wordt op dit moment nog onvoldoende op ingezet. Met de taakherschikking vind ik wel dat het die kant op moet gaan.
Maar als we onze tandartsen nieuwe dingen willen leren, zal er in het onderwijsprogramma ook geschrapt moeten worden. We moeten in het Raamplan van de tandheelkundige opleidingen vaststellen wat de competenties zijn van een master in de tandheelkunde bij afstuderen. Daarbij moeten we kijken naar wat de maatschappij nodig heeft. Als de preventieve handelingen hoofdzakelijk bij de assistenten en mondhygiënisten liggen, moeten we daar in de opleiding voor tandartsen dan nog zo veel op inzetten? Of brengen we dat naar een ander competentieniveau? Je doet het zelf of je weet hoe het moet. Dat is een verschil. Dat moeten we ook afstemmen met de opleidingen Mondzorgkunde. De zorg moet kwalitatief geborgd zijn en we moeten werken vanuit dezelfde visie. In Nijmegen hebben we de opleiding Mondzorgkunde in onze gezamenlijke klinische opleiding flink geïntegreerd en is dat een stap die we gemakkelijk kunnen zetten. Maar we wachten wel eerst op de uitkomsten van het experiment tijdelijke zelfstandige bevoegdheid mondhygiënist.

Is het experiment daarvoor dan een goede stap in die richting?
Het experiment gaat iets verder. Dat zegt dat de mondhygiënist nu ook primaire restauraties kan plaatsen en bepaalde voorbehouden handelingen zelfstandig kan uitvoeren. Het moet blijken of dat inderdaad kan en hoe dat wordt beleefd door het werkveld. Veel mondhygiënisten werken echter heel graag in een team en in een omgeving waar alle problematiek voorbij komt en kan worden opgelost. De tandarts blijft dus hoogstwaarschijnlijk de coördinerende rol voeren.
Wat kan de universiteit doen aan het tandartstekort?
Voor de drie tandheelkundige faculteiten uit Amsterdam, Groningen en Nijmegen ligt daar een grote gezamenlijke uitdaging. Hoe gaan we dat organiseren, ook in samenwerking met de mondhygiënisten? Maar er is de laatste jaren beknibbeld op de middelen. Dat gaat echt niet langer. Het water staat ons aan de lippen. Nijmegen is er wel klaar voor om per jaar dertig tot vijftig extra tandartsen op te leiden. Maar dan moeten we ook de nodige middelen krijgen en dat ligt bij politiek Den Haag. De overheid zou ook wat aan een betere spreiding van tandartsen kunnen doen met incentives. Een gemeente kan een tandarts bijvoorbeeld een huis beschikbaar stellen als die in een gebied met tandartstekort gaat werken. Men zou ook kunnen verplichten om meer studenten uit die regio tot de opleiding toe te laten.

Zijn de praktijken voldoende toegerust om de regisseursrol, taakdelegatie en nieuwe taken op zich te nemen?
Ik vind dat we het werkveld daar meer bij moeten betrekken. Tandartspraktijken moeten hun kennis, expertise en logistiek ook meer ter beschikking gaan stellen om mensen op te leiden. De meester-gezelverhouding. Ik zou net als in Vlaanderen in het zesde studiejaar een groter deel willen besteden aan praktijkstage. Praktijken zijn hierin ook een vragende partij, zeker in de meer perifere gebieden. Zij hebben er belang bij om voldoende tandartsen in hun organisaties te krijgen om zorg te kunnen garanderen. Geen enkele tandarts die stopt wil zijn patiënten in de kou laten staan. Dus ook hier is verbinding noodzakelijk tussen universiteit en werkveld. De universiteit staat niet meer op een verhoging, maar maakt deel uit van de samenleving. We hebben reeds goed contact met het beroep, maar moeten nu de stap zetten naar nog meer concrete en praktische samenwerking. De ervaring in Vlaanderen en ook in andere landen leert dat uitgebreide praktijkstages goed werken en dat het studenten de mogelijkheid biedt om beter kennis te laten maken met differentiaties of het wetenschappelijk onderzoek. Daarna kunnen ze bewustere en betere keuzes maken.
Met stages kunnen we ook verantwoordelijkheid geven aan het werkveld, want de praktijken voelen wat er leeft en wat mensen willen. Aan stagepraktijken worden wel eisen gesteld. Die moeten energie en tijd steken in de begeleiding van de student en voldoende faciliteiten en patiënten kunnen garanderen. Met dit systeem kun je ook gaan spreiden, bijvoorbeeld door meer stageplekken in Limburg dan in Gelderland te creëren. Dat kan ook bijdragen aan een betere spreiding om de huidige tekorten aan tandartsen in bepaalde regio’s weg te werken. Want studenten zoeken vaak een plek in de regio waar ze gestudeerd hebben.

De Bruyn: "Met extra geld kunnen we jaarlijks vijftig extra tandartsen opleiden."

Binnen hoeveel jaar is dit geregeld?
Als ik over vijf jaar met pensioen ga hoop ik dat we een heel eind gevorderd zijn, maar dat ligt natuurlijk niet alleen aan mij. De universiteiten zetten hier al wel samen op in, deels ook omdat er behoefte is aan voldoende patiënten die door studenten behandeld kunnen worden.

In welke van de drie kerntaken, patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, is Nijmegen het sterkst?
Als ik naar de beperkte beschikbare middelen kijk mogen we best trots zijn op ons onderzoek. Per jaar hebben we 130-140 internationale publicaties en 10-12 promoties, toch 5% van alle promoties van het hele Radboudumc. Ons onderzoek krijgt internationale erkenning. Het biomaterialenonderzoek kreeg een prestigieuze VICI-beurs, het public health-onderzoek een EU-beurs en voor tandslijtage en practice based research-onderzoek is er een Health Holland-beurs. We zijn top met onze orthodontieopleiding, schisiszorg en CBT. Waar ik ook trots op ben, is dat we in de Elseviercatalogus al negen jaar op rij als top-opleiding Tandheelkunde worden ingeschaald door studenten.
U kijkt dus positief naar de toekomst?
Zeker. Onze nieuwbouw in 2017 heeft ons ook een enorme boost gegeven. We hebben daarmee een open cultuur kunnen creëren en hebben diverse kleine groepen samengevoegd tot één vakgroep Tandheelkunde. Dat heeft wel wat reuring gegeven, maar zonder schuren geen glans. We zijn nu volop bezig met het verjongen van de staf om te zorgen dat we de tandheelkunde voor de komende tien tot vijftien jaar goed gaan borgen. Ik heb de ambitie om als ik hier wegga jongere mensen klaar te hebben staan om in de toekomst topkwaliteit te kunnen garanderen. Dat kunnen we alleen realiseren als we zoeken naar samenwerking en verbinding.

CV prof. dr. Hugo de Bruyn

Hugo de Bruyn (1960) is hoogleraar Tandheelkunde in bijzonder parodontologie aan de Radboud Universiteit/het Radboudumc en tevens afdelingshoofd van de afdeling Tandheelkunde van het Radboudumc. Hij is deeltijds hoogleraar Parodontologie en orale implantologie verbonden aan de Universiteit van Gent (België).
De Bruyn studeerde Tandheelkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1983 zijn tandheelkundediploma behaalde. Hij promoveerde in 1987 aan de Rijksuniversiteit Groningen en kreeg een postdoc aan de Lund University Sweden, met een grant van de Niels Stensenstichting. Hij specialiseerde er zich verder in de parodontologie en werkte er vervolgens als docent en visiting professor.
Van 1988 tot 2004 werkte hij als specialist in een verwijspraktijk parodontologie en orale implantologie te Brussel. Vanaf 2004 tot 2017 was hij hoogleraar Parodontologie, hoofd van de post-initiële MSc-opleiding Parodontologie en de postdoctorale opleiding ‘Oral Implantology’ en leider van het onderzoekscluster Parodontologie, orale implantologie en implantaatprothetiek aan de UGent.
Hij heeft meer dan tweehonderd internationale publicaties in de vakgebieden parodontologie en orale implantologie en is een veelgevraagd internationaal spreker. Zijn researchinteresses liggen bij duurzame en kostenefficiënte behandelingen met orale implantaten.

Labels:
To post a reply please login or register
advertisement
advertisement