DT News - Netherlands - ‘Tot op het bot’ in Naturalis

Search Dental Tribune

‘Tot op het bot’ in Naturalis

De congreszaal in Naturalis, waarin de aanwezigen werden geflankeerd door – hoe kan het anders – botten.
Karel Gosselink

Karel Gosselink

wo. 16 januari 2013

Bewaar

LEIDEN – “Waar kun je in Nederland beter een congres over botregeneratie organiseren dan hier in Naturalis, een museum vol botten en skeletten?” Hiermee opende moderator Hendrike van Drie het eerste door Implant College (onderdeel van BioComp) en Implacademy georganiseerde congres, getiteld ‘Tot op het bot’. Volgens deze organisaties – beide gespecialiseerd in de orale implantologie – is de laatste decennia veel onderzoek gedaan naar autoloog bot en botvervangende materialen op basis van dierlijk en synthetisch materiaal.

De eerste voordracht had een heel bijzondere invalshoek: de paleontologie, de wetenschap die de evolutie van de aarde en het leven bestudeert. Paleontoloog dr. Lars van den Hoek Ostende maakte een verbinding tussen museum Naturalis en het congres en ging daarvoor terug tot zo'n tweehonderd miljoen jaar geleden. Aan de hand van plaatjes van onder meer de brontosaurus en dinosaurus schetste hij de ontwikkeling van het zoogdiergebit. In eerste instantie was er geen gebit, maar enkel een kaak waarmee dieren kauwden. In de loop van de evolutie ontstonden er wat knobbels op deze kaak, die zich uiteindelijk verder ontwikkelden tot elementen als tanden en kiezen. Was het gebit in eerste instantie een soort van kartelschaar, later vormden zich meerdere knobbels op de elementen en kon het voedsel worden gemaald. Zo ontstond er per diersoort afhankelijk van het soort voedsel een perfecte occlusie. Van alle beesten hebben zoogdieren een superieure occlusie, concludeerde de paleontoloog.

John Jansen, hoogleraar Biomaterialen en Afdelingshoofd Tandheelkunde van het UMC St. Radboud, maakte een grote sprong naar de huidige tijd. De laatste jaren heeft hij veel onderzoek gedaan naar botvervangende materialen en methoden. Jansen komt tot de conclusie dat het ideale kunstbot er nog niet is. Hij denkt dat het nog zo'n zeven tot vijftien jaar duurt voor er een ideaal botregeneratieproduct op de markt is.

Jansen liet verschillende methoden en materialen die hij met zijn vakgroep heeft bestudeerd, de revue passeren. Op de eerste plaats het gebruik van stamcellen bij botregeneratie ten behoeve van een sinuslift. Op zich kan dit tot voldoende botvorming leiden als er goede stamcellen zijn. Uit onderzoek komt echter naar voren dat er veel individuele variatie in stamcellen is, waardoor het toch een onbetrouwbare methode is. Verder heeft hij gekeken naar het gebruik van Platelet Rich Plasma (PRP), een soort pasta vervaardigd uit bloed met daarin natuurlijke groeifactoren. Als dit samen met autoloog bot wordt gebruikt om een defect in de humane kaak te herstellen, dan blijkt dit een gunstig effect te hebben op de inheling van het autologe bottransplantaat. Helaas blijkt uit onderzoek bij proefdieren dat het gebruik van PRP toch nog niet zo positief beoordeeld kan worden, aldus de hoogleraar.

De derde door Jansen genoemde methode is het gebruik van recombinante groeifactoren samen met Calciumfosfaatcement, een materiaal dat gelijkenis vertoont met natuurlijk botweefsel. Dit lijkt veelbelovend. Als dit samen wordt ingebracht in een botdefect, dan vindt al na twee weken botweefselvorming plaats. Probleem is echter dat onderzoek naar het gebruik van groeifactoren positief lijkt te zijn beïnvloed door sponsoring vanuit de industrie. De laatste methode die Jansen belichtte was Osseoconductief Calciumfosfaat Keramiek, een materiaal dat zelf bot vormt op plaatsen waar geen bot aanwezig is. Omdat dit nogal poreus is, is er voldoende ruimte voor botvorming, een proces dat wordt gestimuleerd door het autologe bot eromheen. De methode is al onderzocht bij proefdieren en bij een humane sinus lifting. Hoewel deze niet in alle gevallen voldoende botvorming oplevert, is het volgens de Nijmeegse hoogleraar wel een veelbelovende techniek. “We zijn op de goede weg.”

Voor Koos Timmenga – zowel KNO-arts als kaakchirurg – zijn de neus- en bijholten bekend terrein. Hij liet de aanwezigen met video-opnamen van endoscopie meekijken met operatieve ingrepen om zo een goed beeld te verschaffen van de anatomische verhoudingen in de bovenkaak. Via de onderste neusgang werd de sinus maxillaris benaderd en vanuit verschillende posities in beeld gebracht. Dit gaf een goed beeld van een gezond en pathologisch veranderd antrum.

Volgens Timmenga is het belangrijk om bij implanteren goed op de hoogte te zijn van de anatomie van dit deel van het aangezicht. Voordat een sinusbodemelevatie wordt verricht, is het belangrijk na te gaan of sprake is van sinuspathologie, die van invloed zou kunnen zijn op het helingsproces bij een implantologische procedure. Het beoordelen van sinuspathologie is lastig omdat het klachtenpatroon van de patiënt soms vaag is en conventionele röntgendiagnostiek niet altijd een duidelijk beeld geeft. Timmenga adviseerde om bij het plannen van een ingreep waarbij neus- en bijholten worden beïnvloed – bijvoorbeeld bij het verhogen van de bodem van de sinus maxillaris – een gerichte anamnese met betrekking tot eventuele sinuspathologie uit te voeren. Zo nodig kan endoscopisch onderzoek door een KNO-arts gewenst zijn. Een gezonde holte vormt een betere basis voor een sinusbodemelevatie voor het plaatsen van een implantaat en voorkomt chronische sinusitis. Goede samenwerking tussen KNO-arts en kaakchirurg is in dit verband wenselijk.

Uit de zaal kwam de vraag waarom je nog een sinuslift zou moeten uitvoeren wanneer er steeds betere en kortere implantaten op de markt komen. Volgens Timmenga een terechte vraag. Hij ziet dan ook de nodige voordelen in het gebruik van korte implantaten in de toekomst.

Naast de bijdragen van Jansen en Timmenga waren er lezingen van Peet van Gils, Pieter van Elsas, Rik Soehardi en Peter van der Schoor. De aanwezigen konden terugkijken op een interessante congresdag.

 

To post a reply please login or register
advertisement
advertisement